de eik en de klimop
  de Meester en de leerling

Heel ver van hier in een groot dicht woud
Daar stond een eik, al eeuwen oud,
Zo fors met fier omhoog gestoken
Zijn bladerkroon, zojuist weer ontloken.

Speels lachte het zonlicht van tak op tak
En nestelde zich op een klimopblad,
Dat tussen het gras, door wanhoop gesterkt,
Voortkrabbelde tot zij de eik had bemerkt.

"Vertel mij toch, Gij grote eik,
Waarom ben ik niet aan U gelijk?
Gij zijt zo hoog en zo reusachtig.
Ik kruip slechts voort. Ach, wees mij indachtig".

Terwijl de klimop zo treurig sprak,
Wipte het zonlicht speels over een tak.
Een ander blad van ons klimopje
Straalde nu van teen tot topje.

"Hoor", sprak de reus van hoog daar boven,
Ik schenk je licht door al mijn lover.
Ach, wil toch niet zo treurig zijn.
Geniet van dit licht, al ben je zo klein".

Maar het klimopje jammerde zachtjes voort,
Als had zij de eik geheel niet gehoord:
"Ik doe mijn naam geen ere aan.
Laat mij met U naar de zon toe gaan"

Toen sprak de eik tot de klimop:
"Kom aan, klim op.
Klim tot mijn top
En haal je hart daar heerlijk op.
Ik ga je nu je vrijheid geven.
Samen met mij mag je verder leven".

En het klimopje klom langs 's reuzen stam,
Hechtte zich vast haar verdere gang
Aan tak en blad tot bovenaan.
Daar zag zij de zon aan de hemel staan!

Zij dankte de eik, omhelsde hem teer
En kuste hem vele malen weer.
En al bleef zij klimop en hij een eik
En werd zij nooit aan hem gelijk,
Naar de grote zon heeft zij mogen kijken.
Samen met hem werd haar leven rijker.

En… mocht je eens dolen ginds tussen de bomen,
Dan zul je hen beiden vast tegen komen.

Nirad (Tiny Heemskerk)
24-1-1972